82
Alle lucht lijkt uit Irma’s longen te worden weggezogen. Het is midden op de dag en hartje zomer, maar ze bevindt zich ergens in een koele duisternis. In een put, in een afgrond, in heel diep water.
Ze verdwijnt, maar toch hoort ze alles wat haar moeder zegt.
‘Je moet me geloven, het was niet mijn bedoeling. Jij weet niets van wat ik met je vader heb meegemaakt. Ik was ontzettend verliefd op hem toen we trouwden, maar ik begreep heel goed dat het voor hem anders lag. Hij was nog niet lang weduwnaar en hij had de zorg voor een baby. Voor verliefdheid was bij hem de tijd niet rijp en dat accepteerde ik. Dus ik accepteerde ook dat we nauwelijks seks hadden.’ Ze schuift met haar vingers over de tafel. ‘Jij zit niet te wachten op details over ons seksleven, dus ik zal daar niet over uitweiden. Maar ik had vanaf het begin alerter moeten zijn. Ik had niet alles moeten willen verklaren vanuit de dood van zijn eerste vrouw. Ik had eisen moeten stellen in plaats van hem naar de mond te praten. Toen ik na een van die zeldzame keren seks zwanger werd, hoopte ik dat een nieuw kind hem wakker zou schudden. Ik verloor dat kind en ik had alleen jou nog om mijn affectie aan kwijt te kunnen. En van te ontvangen. Jij werd mijn doel om het vol te houden, jij werd mijn leven.’
Irma is niet in staat zich te bewegen. Ze weet niet waar haar lijf gebleven is, het lijkt alsof alleen haar gehoor nog werkt.
‘We waren vier jaar getrouwd toen het hoge woord eruit kwam. Hij bekende me dat hij op mannen viel en dat al wist toen hij veertien was. Maar hij wilde niet aan dergelijke gevoelens toegeven en had zich altijd op vrouwen gericht. Daardoor waren de ruzies die we regelmatig hadden en zijn fysieke uitvallen in mijn richting ook te verklaren. Hij meldde dat als feiten waar ik rekening mee moest houden. Hetzelfde gold voor zijn stemmingen. Ik wist nooit waar ik aan toe was bij je vader, nooit wat echt was en wat fake. Hij zei letterlijk dat hij het leven als een doorlopende theatervoorstelling beschouwde, met hem in de hoofdrol. Ik haatte zijn onechte kant, ik voelde me erdoor in de steek gelaten.’
De brief ligt tussen hen in. Irma kijkt naar het papier en probeert zich zinnen te herinneren. Het lukt niet.
Haar moeder grijpt de brief en gaat met haar wijsvinger langs de regels. ‘Ik heb nooit een zelfmoordpoging gedaan, hij heeft me blijkbaar afgeschilderd als een op hol geslagen hysterica. Ik zou iets dergelijks niet in mijn hoofd gehaald hebben, ik was veel te gek op jou. Toen je vader me op de hoogte stelde van zijn relatie met Jozias besefte ik dat ik je aan die twee mannen kwijt zou kunnen raken. Ik geef toe dat ik wel de nodige scènes heb gemaakt, maar niet meer dan dat. Ik was bereid te vechten voor jou. Ik wilde niet dat je werd meegenomen naar een ander land en opgevoed zou worden door een man die zijn emoties niet op een normale manier kon tonen.’
Irma haalt diep adem. Ze voelt haar strot weer. ‘Dus toen kieperde je hem maar overboord.’
‘Het was een ongeluk,’ herhaalt haar moeder.
Het contact met haar lijf is weer verdwenen. Irma is terug in de dimensie waar ze lichamelijk niet lijkt te bestaan. Ze volgt de stem van haar moeder die beschrijft wat er gebeurde.
Het was de zevende dag. De spanning tussen hen liep steeds hoger op en ze besloot toe te geven aan zijn wens om een keer open en eerlijk te praten. Ze wachtten tot Irma sliep en gingen naar het bovendek. Het weer was omgeslagen. Er dreigde regen en er stond een onaangename wind. Ze zaten dicht tegen elkaar aan en praatten. Hij zei dat hij haar angst om het kind te verliezen begreep en deed pogingen om haar te troosten. Maar hij wilde geen toezeggingen doen. Hij beweerde dat hij nog geen besluit had genomen over wel of niet met Jozias meegaan naar Zuid-Afrika.
Ze geloofde hem niet. Hij werd boos.
Ze waren nog de enige personen op het dek. Hij begon op een theatrale manier op haar in te praten en daar werd ze nog bozer door.
Hij verweet haar dat ze zich zijn kind wilde toe-eigenen en zij moest huilen. Hij zei dat hij zulke dingen niet tegen haar moest zeggen en begon zich te verontschuldigen. Ze weigerde zijn excuus. Toen sprong hij op de reling en riep dat hij zich beter in zee kon storten. Hij sloeg zijn benen over de ijzeren stang en schreeuwde dat ze zijn leven kapot wilde maken. Ze rende naar hem toe en wilde hem vastgrijpen. Hij pakte haar handen vast en op hetzelfde moment gleden zijn voeten weg. Ze trok met alle kracht die ze had aan zijn handen, maar het lukte haar niet hem vast te houden. Hij viel naar beneden.
‘Ik liet hem los,’ zegt Irma’s moeder. ‘Ik heb daar een hele tijd staan wachten, omdat ik ervan overtuigd was dat hij weer terug zou komen. Ik stelde me voor dat zijn hoofd opeens boven de vloer uit zou steken en hij met een verdraaide stem zou roepen dat ze hem in de hel niet wilden hebben. Het kon niet, dat wist ik. Maar ik wilde niet onder ogen zien wat er was gebeurd. Zeker niet toen ik begon te beseffen dat ik alarm had moeten slaan.’ Ze heeft de brief in haar hand en blijft naar de tekst turen. ‘We waren die avond allebei overstuur. We waren eigenlijk al de hele reis onszelf niet, omdat Jozias daar rondliep. Het klopt: hij had nooit aan boord moeten zijn. Hij had nooit in ons leven moeten verschijnen. En deze brief had hij ook nooit moeten schrijven.’
‘Ik vind van wel,’ zegt Irma.
Misschien voegt het niets toe, misschien maakt het alles alleen maar erger, misschien volgt er later weer een nieuwe kwaal, waardoor haar moeder nog meer medicijnen moet slikken. De overwegingen zijn er slechts enkele seconden en vervagen onmiddellijk.
‘Als ik op zijn voeten mocht staan en we samen dansten, vertelde hij me altijd dat hij eigenlijk een koning was en ik een prinses. We schiepen samen een droompaleis, een land en een volk. Dat volk bestond uit louter leuke mensen, met wie je erg kon lachen en van wie niemand jaloers was of bezitterig of onecht. Jij kwam in onze fantasieën nooit voor.’ Irma ziet dat haar moeders lichaam verkrampt. ‘Ik ken de man die jij schetst niet. Dat wil niet zeggen dat hij niet bestond, maar voor mij was het anders. Voor mij was mijn vader iemand op wie ik kon vertrouwen, iemand die mij ervan overtuigde dat ik voor hem de belangrijkste persoon op de wereld was, iemand die mij nooit in de steek zou laten. Hij kon alles, hij was mijn held. We waren aan elkaar verbonden.’ Ze slikt. ‘Je had mij met hem moeten laten meegaan, desnoods naar Zuid-Afrika.’
‘Ik had je eerder moeten vertellen wat er precies was gebeurd, maar ik verdrong het. Geloof me, de schuld ligt nog steeds op mijn schouders. Ik had om hulp moeten schreeuwen en hem nooit los mogen laten.’
‘Heb je wel gehoord wat ik net zei? Kun je niet eens gewoon naar me luisteren? Het gaat altijd om jou als mijn vader ter sprake komt. Je draait het gesprek altijd in de richting van jouw lijden, jouw leed, jouw teleurstelling, en ik hang erbij. Is het ooit wel eens tot je doorgedrongen wat het voor mij betekende dat hij zomaar verdween? Je verwijderde alles wat aan hem herinnerde, je ontdeed je van hem. En in plaats van me te stimuleren om op een respectvolle manier aan hem te denken, stond je toe dat ik hem haatte. Nu blijkt hoe ongepast die haat was. Wat bezielde je? Wie ben jij? Wat voor een soort mens ben je?’
‘Ik heb altijd goed voor je gezorgd. Toen je je huis in Cruquius wilde kopen heb ik het hele erfdeel dat ik had gereserveerd als aanvulling op mijn pensioen aan jou gegeven. Dat doet een moeder. Ik ben moeder. ’
Irma kijkt haar strak aan. ‘Je kocht dus je schuld af. Ik had kunnen weten dat er iets achter dat genereuze gebaar zat.’
Ze schuift haar stoel luidruchtig van zich af. ‘Hebben ze gezegd wanneer ze komen graven?’
‘Waarom wil je dat weten? Ga je ze ontvangen met koffie en gebak?’
Irma kijkt neer op de vrouw die een vreemde is geworden. ‘Ik neem aan dat er dadelijk, als ik ben vertrokken, direct overleg wordt gepleegd tussen de verschillende partijen. Je kunt melden dat ik niemand zal tegenwerken. Het enige wat ik van ze vraag is om te komen als ik niet thuis ben. Ik wil er niet alleen niet bij zijn, ik wil vooral geen van die verraderlijke koppen zien. Vooral die van Denise niet, ik ga namelijk spontaan over mijn nek als ik die tegenkom. En voor alle duidelijkheid: ik ben niet vluchtgevaarlijk. Het wordt wat mij betreft tijd dat er eens opening van zaken wordt gegeven. Ik ben er klaar voor.’
‘Ik begrijp niets van jou, Irma. Ik heb nooit iets van jou begrepen.’
‘Je deed er ook nooit moeite voor.’
Buiten is het aangenaam, maar het is waarschijnlijk overal beter dan in die bedompte kamer waar ze nooit meer wil komen. Op het moment dat Irma de deur van haar moeders huis achter zich dichttrekt, beseft ze dat dit een afscheid is. Ze loopt snel naar haar auto en kijkt niet meer om.